Compareerden voor mij

Westfriezen en notarissen. Zij stelden samen duizenden akten op. Help het Westfries Archief met het indexeren van deze notariƫle akten. We werken aan 19e en 20e eeuwse akten uit Enkhuizen, Hoorn en Medemblik.

Stand van zaken

  • 430.000 scans
  • 402 deelnemers

  • 166.075
    • 0.1% Onbruikbaar
    • 38.6% Ingevoerd
    • 38.6% Gecontroleerd
    Ingevoerd 38.7%
  • 166.039
    • 0.1% Onbruikbaar
    • 38.6% Ingevoerd
    • 38.6% Gecontroleerd
    Gecontroleerd 38.7%
Meedoen aan dit project

Project info

 
J.J.M. Kaptein

J.J.M. Kaptein

verijdelde zelfmoordpoging

Op 28 augustus 1876 gaf de heer Willem Hendrik Arie Weiler, wonende aan de Plantagemiddellaan nr. 64 te Amsterdam, in zijn testament aan:

Ik stel en benoem mijne echtgenoot vrouwe Johanna Elisabeth Heij tot erfgename tot zoodanig gedeelte mijner nalatenschap als waarover ik maar eenigzins en dus in den ruimsten zin bij mijn overlijden te hare behoeve zal kunnen of vermogen te beschikken onder aftrek echter van de hierna door mij te maken legaten, en met de volgende bepalingen, die ik verlang, dat door haar, bijgestaan door mijnen nader te benoemen executeur en boedelredder zullen worden nagekomen en wel:

1: Ik sluit voor, zoover de wet zulks toelaat, mijnen schoonzoon Willem ter Reehorst ganselijk uit van alle bemoeijenissen met mijne nalatenschap of met de beschikkingen in deze genomen. De redenen waarom deze bepalingen door mij gemaakt worden, vinden hun oorsprong in de wijze, waarop hij mij, die zijn leermeester, vriend en vader is geweest, en aan wien hij alles verplicht was, sedert het overlijden mijner dierbare dochter heeft behandeld. Hij heeft mij de snoodste ondankbaarheid vergolden voor alles wat ik hem goeds deed en zich zelfs niet ontzien op den vier en twintigsten mei achttienhonderd drie en zeventig mij feitelijk te mishandelen. Zijn na den dood mijner dochter gehouden zedelijk gedrag is van dien aard, dat ik het onverantwoordelijk vind, om hem eenige invloed hoegenaamd te geven op hetgeen ik verlang, dat na mijn overlijden geschieden zal.

Zijne handelingen tot aan mijnen verjaardag van zeven en twintig september achttienhonderd vier en zeventig hebben den laatsten slag gegeven aan de weinige gevoelens van genegenheid, die in mij voor hem ware overgebleven. Op den volgende dag mij vroegtijdig naar den heer Zimmer wenschende te begeven, bracht eene woordenwisseling met mijne vrouw over die omstandigheid mijn reeds den vorigen dag geschokt zenuwgestel in zoodanige overspanning, dat ik het huis verliet met het vaste voornemen om een einde te maken aan mijn verbitterd leven, daartoe begaf ik mij naar den Hoogen Sluis, met oogmerk, om van daar in de diepte te springen en wachtte het ogenblik af dat er geene voorbijgangers zoude zijn, maar hoewel ik dat oogenblik God had losgelaten. Hij liet mij niet los, toen ik meende, dat de gelegenheid om mijn voornemen ten uitvoer te brengen, gunstig was, werd ik onvoorziens op den schouder getikt door Hendrikje van der Leek, die mij noopte een eindweegs met haar te gaan omdat zij mij noodig had te spreken; zij begon mij over het afsterven harer moeder en dat mijner dochter te spreken, vestigde mijne gedachte op den troost, die beide hadden achtergelaten in haar zalig afsterven, en bracht mijnen zinnen tot kalmte en rust, zoo dat ik door Gods genade mijn wanhopig voornemen liet varen en zij alzoo in zijne hand het middel was geweest om mijn leven te sparen en mijne vrouw te behoeden voor mijn moordig uitingh.Zij nam mij mede naar de Weesperstraat waar zij eene boodschap moest verrichten en vandaar bracht ik haar terug naar hare woning, waar door ik tot de wetenschap kwam dat zij destijds diende bij den heer Beels op den hoek van het Oosteinde, uitzicht hebbende op de Hooge Sluis. Ik vervolgde toen mijnen weg langs de Schans naar den heer Zimmer en dankte God dat Hij mij op die wijze het leven behouden en van eene noodlottige daad teruggehouden had, Maar ook ben ik haar, die het middel in Gods hand geweest is, erkentelijk en schreef haar den dertigsten en daarop volgende dat ik wenschte,dat zij de hedige plaats mijner dochter in mijn hart zoude vervullen, en zoover dat in eerlijkheid kon, hare vriendschap aan mij zoude toewijden en van dat oogenblik mij zoude zijn als eene vriendin en pleegdochter. Ik heb haar daarom een blijk mijner erkentelijkheid belooft en legateer ik bij deze:

2. Aan Hendrikje van der Leek voormeld, thans zonder beroep en wonende ten huize van haren vader Pieter van der Leek te Enkhuizen de som van vier duizend gulden, aan haar of hare rechtverkrijgenden. Voorts aan haar mijnen gouden horloge met porseleinen plaat, benevens mijn ledikant met gordijnen en het zich daarin bevindende bed met toebehooren, zoals dat sedert jaren rampzalig door mij is beslapen en eindelijk mijn juwelen ring, die echter eerst door mijne echtgenoot tot aan haren dood moet worden gedragen.

Vanaf het oogenblik van het voorgevallene heb ik haren vader daarmede bekend gemaakt en ook van mijn voornemen om haar te legateren en zulks in het belang van hare eer en goeden naam; ik wensch hem bovendien een bewijs van mijne vrienschap te geven en legateer bij deze: aan den heer Pieter van der Leek te Enkhuizen een som van één honderd gulden.

Daarna volgen de verdere verdeling aan bepaalde personen.

  • dac

    dac

    Laatst bijgewerkt op: 

    Ik heb deze akte intussen als opmerkelijk aangemerkt vanwege de uitgebreide beschrijving van de reden tot onterven schoonzoon.

  • Joke Nanninga

    Joke Nanninga

    Prachtig, alhoewel droevig verhaal. Hij lijkt me trouwens geen gemakkelijk man. Zijn echtgenote verplicht hij tot aan haar dood zijn juwelen ring te dragen.

    Vreemd trouwens dat al die emotie werd toegestaan in het testament door de notaris. Ik kan me niet voorstellen dat dat nu nog kan. Gelukkig maar dat de notaris het heeft overgenomen. Anders was het het zoveelste testament geweest dat we zonder verder nadenken hadden verwerkt.