Jacob Hoffman krijgt op zekere avond drie vrouwen met een pasgeboren baby aan de deur, die zeggen dat het kind van zijn gewezen dienstmaagd (hoezo maagd?) Femmetje is, die daar zojuist aan boord van de schuit van Utrecht naar Amsterdam van is verlost. 'Wat hij daar meede te doen hadde', wil Jacob weten. Denken ze soms dat hij de vader is en willen ze het kind 'gevolgelijk' thuis brengen, vraagt hij op 'misnoegde' toon. Nee, antwoorden de 'vrouwluijden', dat is geenszins hun intentie, ze komen slechts 'eenig geld bij wijse van aalmoes versoeken' om Femmetje, die in de Vijzelstraat 'in seker steegje bijna op haar uijterste lag, in een slee na 't gasthuijs te brengen'. Hoffman gaat met ze mee en vraagt Femmetje wie de vader van haar kind dan wel mag wezen. De knecht van de timmerman misschien? Drie getuigen verklaren dat Femmetje daar 'Jaa' op heeft gezegd.
HERMANUS DE WOLFF 1717-1763 - 1 - Beginner - 8909 - (1721-1721) - NOTJ01624000652 - NOTJ01624000654