"Wel Lijsbet, wat is dat, hoe komt gij daar toe?" vraagt Maria Vrijbergen, die haar vriendin Elisabeth Visscher in het huis van Cornelis van Baarle in bed aantreft met een 'jongh gebooren kind aan haar sijde'.
"Och, mijn lieve Mietje, hoe soude ik daar toe komen? Ick heb een val gehad, mijn heer" – meenende daarmeede Cornelis van Baarle – heeft mij gedeboucheert en hier toe gebracht." Mietje moet het kind maar meenemen, maar dat wil ze niet. Ze wil wel Lijsbets zuster Margareta op de hoogte gaan brengen.
Caatje Kempers verklaart dat het kind dat in huize Van Baarle is geboren een jongetje is en dat ze het dezelfde dag nog op het Leidseplein Cornelis hebben laten dopen.
Later komen Margareta en haar man 'eens naar ons Keesje sien'. Margareta, die het kind wel anderhalf uur op schoot heeft gehad en nauwkeurig heeft bekeken, zegt: "Waarlijck, het is een soet, lief kindtje, het heeft ook een kloofje in de kin, het lijkt gansch en al naar mijn heers tronij, of het gelijckt hem op een duijt."
SILAS VAN JAARLAND JR. 1712-1729 - 3 - Basis Paleografie - 8247 - (1723-1723) - NOTG00354000072 - NOTG00354000075