Miljoenen akten liggen nog begraven in het archief van de Amsterdamse Notarissen. Ga mee op ontdekkingstocht en help de geschiedenis van Amsterdam herschrijven!
Uit de erfenis van Albert van Baarl, die jaren bij hem in de kost is geweest, krijgt Barend Overgoor geen cent. Hij heeft al zijn geld aan Geertruij Bekker nagelaten. En dat terwijl hij bij Barend toch altijd 'plaisier en vrijheidt' heeft genoten. "Ik ben dien man niet tot last als ik daar ben," placht Albert te zeggen, en op de vraag wat hij Barend nou aan kostgeld betaalde, had hij geantwoord: "Twee guldens 's weeks. Ik heb hem wel meer willen geeven, maar hij wilde niet meer hebben." Geetruij vroeg Albert op zijn sterfbed of er 'ook nog eenige luijden van hem iets te pretendeeren hadde' en of Barend Overgoor misschien ook nog iets van hem 'te eijsschen had', waarop Albert had geantwoord: "Wanneer ik bij Barend ben buijten geweest, zoo ben ik niet van daar gegaan off ik heb hem gecontenteert."
Barend, die kennelijk toch wel op een paar centen had gerekend, wil Alberts testament zien, maar Geertruij weigert dat, waarop hij 'zeer heevig uijtvoer'. Geertruij vraagt 'hoe off hij zoo ongenoegt is'. 'Albert van Baarl, 'Rooms geweest zijnde' heeft haar tot erfgenaam gesteld.
"Dien ouwen donder leijt van nu aff al in de hel te brande," is Barends commentaar.