Elizabeth Lulofs, huisvrouw van Jan Adriaan van den Bogaard heeft al een paar keer een jongen aan de deur gehad met een rekening van advocaat (en notaris) Commelin. Ze stuurt die steeds weer weg, want haar man wil eerst de papieren zien en dan pas betalen voor de diensten die inmiddels wijlen Arnoldus Commelin voor hem heeft verricht in een proces voor de stadsschepenen. Dat proces is nog niet ten einde en van den Bogaard wil eerst weten waar hij dan precies voor betaalt. Dan staat Arnoldus' zoon Jan Bernd Commelin vloekend en razend voor de deur.
"Mijn heer Commelin, het begint mij nu te verveelen uw vloeken en schelden aan te hooren. Zeg kort wat uw boodschap is waar om gij hier komt," zegt Elizabeth na enige tijd. Het is allemaal niet zijn schuld, maar die van zijn oom, procureur Jan (Johannes) Commelin, die 'verdoemde canalje'. Die is er op uit om hem te ruïneren, maar die 'vervloekte schurk' heeft zijn zin nog niet. "Ik zal die verrader wel haast wat anders leeren, ik zal hem en zijn verdoemt geslagt nog zoo zwart aan 't Hoff maken, dat de honden geen brood van hen zullen willen vreeten..." en zo voort in een scheldkanonnade waarin ook 'die verdoemde oude gauwedieve als Six, Corver en Van de Pollen' een veeg uit de pan krijgen en 'al die andere schoeljes een andere deun moeten dansen als zij een reekening aan zijn hoogheit zullen moeten doen'.
Dan wordt het Van den Bogaard toch te gortig: "Jongen, krijg stil, ik verstaa in mijn huijs zulk een taal en zulk afgrijselijk schelden niet te hooren. Schaam je u niet, dat gij uw eige oom daar gij soo veel goeds, en zoo veel praqtijc van genoten hebt, dus danig affronteert (...) daarom zoo vertrouw ik uw mijn papieren niet, want gij schent en lastert uw eijge moeder. Wat sult gij dan een vreemde doen?" Knarsetandend en 'op zijn deegen kloppend' hoort Commelin dit alles aan. Waarop Van den Bogaard zijn vrouw 'ordonneert om zijn degen en port epee uit de kast te krijgen'. Als ze die op een stoel neerlegt, trekt Commelin wit weg en vraagt haar om een glas water of bier.
"Ik weet wel dat uw finantien aan de grond zijn, maar water drinken ben jij evenwel nog niet gewent," zegt Van den Bogaard en 'belast' haar een 'fles roode wijn te doen krijgen'.
Na een kelkje wijn vertrekt een bedaarde Commelin en wordt 'vervolgens op straat van elkanderen zeer vriendelijk afscheijt genomen'.
JOAN CALKOEN 1737-1755 - 1 - Beginner - 11063 - (1749-1749) - NOTR00005000439 - NOTR00005000442